In 2012 werden 65 portretten van Wennekendonk als cultureel erfgoed aangemerkt en aangekocht door Het Utrechts Archief.
Voor die gelegenheid schreven Ingmar Heytze en Ruben van Gogh het volgende:
Een foto van je ziel
De schrijver in 2006
"Het conserveren van dingen is een hachelijke zaak. Ik herinner me een rondleiding door een voormalig directeur van het Utrechts Universiteitsmuseum, zo’n twaalf jaar terug. Het museum bleek op drie, vier plekken in de binnenstad nog ergens een depot te hebben. Met depot bedoel ik: een soort loods, een aantal kelders onder een collegezaal en een grachtenpand dat een beetje makelaar onmiddellijk had laten ontruimen door het grofvuil, waarna het kon worden omgebouwd tot vier loftwoningen.
In de loods bevonden zich een paar honderd reptielen, amfibieën, monsterlijk vergroeide menselijke foetussen en andere anomaliën op sterk water. De collectie van het grachtenpand bestond voor een behoorlijk deel uit een volledige olifant die in diverse delen door het pand was verspreid. In de kelders bevonden zich enkele tientallen tandartsstoelen en een ontzagwekkende gietijzeren installatie voor röntgenfoto’s, waarvan een grote dreiging uitging. ‘Waarom hebben jullie dit allemaal in de kelder staan?’ vroeg ik De directeur keek me somber aan en zei: ‘Omdat de een of andere hoogleraar daar een tijdje hobby aan heeft gehad.’
Dat is het probleem met het institutioneel verzamelen van dingen. Waar een verzameling van een particulier vanzelf weer uit elkaar valt in andere verzamelingen in een soort doorlopende osmose – een proces met geheel eigen wetmatigheden dat op zichzelf aanleiding zou kunnen zijn voor allerlei overpeinzingen – komt een voorwerp in het depot van een archief of museum op onnatuurlijke wijze tot stilstand in de tijd. Het toevoegen van een object aan een collectie als het Utrechts Archief is de territoriale daad van een sterveling. Je opvolger blijft met de zooi zitten. Het is bovendien een uitspraak over de toekomst. Eveneens een hachelijke zaak. Geen mens kan over zijn graf heenkijken. Mijn ouders, die zelf inmiddels tot de vaste collectie van de stad behoren, hebben prachtig Jugendstilmeubilair aan de straat zien staan. Recenter waren er tijden dat je oorspronkelijk Gispen gratis af mocht komen halen.
Van de portretten van Kees Wennekendonk kan zonder veel moeite worden vastgesteld dat ze hier uitstekend thuishoren. Dat komt zowel door kwaliteit van elk werk afzonderlijk als door de waarde van de collectie als geheel. Het vakmanschap waarmee elk van de portretten werd getekend, is zelfs voor de volslagen leek van een tamelijk eeuwige klasse. Daar komt bij dat de personen die erop staan een mooie dwarsdoorsnede vormen van wie de afgelopen jaren, al dan niet terecht, voor Bekende of Belangrijke Utrechter doorging; je kunt van veel van die mensen verwachten dat hun leven en werk ook op andere manieren is gedocumenteerd. Daarom is de verzameling tekeningen als geheel nu al interessant, en zal zij steeds curieuzer worden naarmate de tijd voortschrijdt. Het is een portret van Utrecht als geheel; dat grote, vreemde wezen dat we met zijn allen vormen, getekend door één enkele hand in een Middeleeuwse werfkelder aan de Oudegracht. Bekijk deze portretten en u staat, elke keer opnieuw, oog in oog met een van de vele kleine wonderen van Utrecht.
Misschien nog belangrijker dan dat is een factor die je moeilijk kunt benoemen. Hoe de tekenaar het doet weet ik niet, maar in al deze portretten zit iets opgeslagen van de mensen die model stonden, iets dat blijft, iets dat er zelfs nog zal zijn als niemand weet wie ze waren.
Wie over een paar eeuwen naar deze portretten kijkt, zal ontdekken dat er nog steeds een levend mens in zit dat terugkijkt – zoals je in de schilderijen van Jan van Scorel moeiteloos de Utrechtse koppen van nu kunt terugzien. Het zou me niet verbazen als de portretten van Wennekendonk tot in de eeuwigheid met elkaar blijven praten tijdens de lange, geklimatiseerde nachten tussen zuurvrij papier, als de laatste archiefmedewerker het licht heeft uitgedaan. Stel je de gesprekken voor en je hebt een boek dat zichzelf schrijft.
Een citaat uit de Wikipedia, over Wilhelm Conrad Röntgen, en dus ook een beetje over dat gekke depot vol obsolete tandheelkundige apparatuur uit de dromen van een hoogleraar met emeritaat: ‘Nadat hij voor het eerst zijn eigen skelet zag, zette hij zijn proeven in het geheim voort om te voorkomen dat hij zijn reputatie zou verliezen indien zou blijken dat hij zich vergist had. Twee weken na de ontdekking nam hij de eerste foto van de hand van zijn vrouw. Toen zij haar handbotjes zag, riep zij: “Ik heb mijn overlijden gezien!”’
Iedereen die door Kees Wennekendonk is getekend, kan op zijn beurt zeggen: ‘Hij heeft een foto van mijn ziel gemaakt.’
13/05/2012 | Ingmar Heyte
De Utrechtse dichter Ruben van Gogh schreef ter gelegenheid van de overdracht
van 65 Utrechtse portretten aan het Utrechts archief, 12 mei 2012, onderstaand gedicht:
ZWART OP WIT
Het verleden raakt vertekend,
maar het heden is haast sprekend
opgezet in fijne grijze lijnen
in portret na portret, die uitermate
nauwgezet grootsheid willen geven
aan deze kleine Wall of Fame.
Zal de tijd hen doen verbleken,
of zullen zij juist, vergeleken met wat
er hier nog meer ligt opgeslagen,
in verre onbestemde dagen
steeds opnieuw tot leven komen
wanneer iemand hen op komt vragen.
De stekelige doornen van de tijd
zetten hen hier in het feit gevangen,
dat hoelang zij nu ook maar
verlangen van een prins of gemalin
te dromen, die hen wakker kussen
zal, dat die hen in geen geval
kleur zal brengen op de wangen.
Zodat het toch het heden lijkt te zijn
dat raakt vertekend, omdat uitgerekend
deze Utrechtse geportretteerden
de jongste geschiedenis bezweerden,
die juist kleur hebben gebracht.
Hetgeen hier zwart op wit is vastgelegd
voor het toekomstig nageslacht.
Ruben van Gogh, 2012